Basisverzekering

Op basis van de ramingen van zorgverzekeraars in het tweede kwartaal, bedragen de zorgkosten voor 2021 in de basisverzekering (Zorgverzekeringswet, Zvw) 48.282 miljoen euro (tabel 1). Dit is inclusief de geraamde extra coronakosten van 1.006 miljoen euro (zie tabel 2).

Tabel 1: Zorguitgaven Zvw (verwachtingen van het tweede kwartaal 2021), in miljoenen euro's1.

  2019 2020 2021 Absoluut
verschil
Relatief
verschil

Medisch-specialistische zorg

23.901

25.021

26.001

980

3,9%

Farmaceutische zorg

4.846

4.973

4.852

-121

-2,4%

Huisartsenzorg (incl. multidisciplinaire zorg)

3.651

3.934

4.066

132

3,4%

Verpleging en verzorging

3.516

3.473

3.451

-21

-0,6%

GGZ

4.013

4.243

2.968

-1.274

-30,0%

Hulpmiddelen

1.571

1.678

1.727

50

3,0%

GRZ, ELV & GZSP*

1.024

1.106

1.191

85

7,6%

Paramedische zorg

804

824

920

96

11,7%

Ziekenvervoer

755

822

860

38

4,6%

Mondzorg

794

763

834

71

9,4%

Verloskundige zorg

236

345

370

25

7,2%

Grensoverschrijdende zorg

429

336

360

24

7,2%

Kraamzorg

303

320

330

11

3,3%

Diverse overige kosten

404

316

319

3

1,0%

Kwaliteitsgelden

56

30

31

1

3,8%

Totaal

46.304

48.182

48.282

101

0,2%

% van BBP

5,7%

6,0%

5,7%

*Geriatrische revalidatiezorg, Eerstelijnsverblijf & Geneeskundige zorg voor specifieke patiëntengroepen.

De uitgaven voor de basisverzekering bedragen in 2021 5,7 procent van het bruto binnenlands product (bron: Centraal Planbureau)

Herstel reguliere zorgkosten na corona

In 2020 en 2021 maken we in de zorgkosten in de Zorgverzekeringswet onderscheid tussen reguliere zorgkosten en coronagerelateerde zorgkosten. In figuur 1 is aan de groene lijn te zien dat er vooral in 2020 een flinke daling is geweest van de reguliere zorgkosten. Dit kwam doordat er door de toeloop van coronapatiënten minder reguliere zorg plaatsvond. De stijging van de zorgkosten door corona is gecompenseerd door een daling van de reguliere zorgkosten. Hierdoor namen de totale kosten voor de Zorgverzekeringswet net als in de voorgaande jaren met ongeveer 4% toe.


Voor 2021 zien we enig herstel van de reguliere zorgkosten. Dat dit niet resulteert in een stijging van de totale zorgkosten, komt voornamelijk door een daling in GGZ-zorgkosten van bijna 1,3 miljard euro. Dit is in de figuur weergegeven als het verschil tussen de onderbroken en de ononderbroken lijnen. Die daling komt door de introductie van de nieuwe bekostiging per 2022 en de overgang van een deel van de langdurige GGZ naar de Wlz in 2021. De wijziging in de bekostiging is een technische aanpassing zonder gevolgen voor de hoeveelheid GGZ-zorg die feitelijk kan worden geleverd of voor de omzetten van zorgaanbieders. Als we de daling van GGZ-kosten buiten beschouwing laten, zien we een verwachte stijging in reguliere zorgkosten van 9,4 procent in 2021 ten opzichte van 2020. In 2020 zagen we een daling van 4,4 procent ten opzichte van 2019.

Vijf grootste sectoren: 86 procent van de totale zorgkosten

86 procent van de totale zorgkosten komt voor rekening van de vijf grootste sectoren (figuur 2). Die sectoren zijn de medisch-specialistische zorg, farmaceutische zorg, huisartsenzorg, verpleging en verzorging en de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In de volgende paragrafen lichten we de mutatie voor een aantal sectoren nader toe.

Farmaceutische zorg

De kosten voor de farmaceutische zorg (extramurale2 geneesmiddelenzorg) dalen in 2021 naar verwachting met 121 miljoen euro (2,4 procent) ten opzichte van 2020. Omdat de uitgaven aan farmaceutische zorg in 2018, 2019 en 2020 gemiddeld met 3,2 procent stegen, is de daling opvallend. De belangrijkste verklaring voor de kostendaling is het Wgp-effect. Wgp staat voor Wet geneesmiddelenprijzen. Voor het bepalen van de geneesmiddelenprijzen in Nederland wordt gekeken naar de prijzen in verschillende referentielanden. Tot oktober 2020 waren dit België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Sinds 2020 is Duitsland als referentieland vervangen door Noorwegen. Doordat de geneesmiddelenprijzen in Noorwegen lager zijn dan in Duitsland, zijn de prijzen van sommige geneesmiddelen in Nederland gedaald. De daling van geneesmiddelenprijzen door het instellen van een maximale geneesmiddelenprijs op basis van de prijzen in referentielanden, wordt het Wgp-effect genoemd. De Wgp voorziet twee keer per jaar in een herijking van de geneesmiddelenprijzen. Om ervoor te zorgen dat de prijzen niet ineens bovenmatig veranderden, is in oktober 2020 een maximale prijsdaling van 10% bepaald. Hierdoor was er ook bij het herijkingsmoment in april 2021 een sterke daling van geneesmiddelenprijzen. De Stichting Farmaceutische Kengetallen becijfert het Wgp-effect op 100 miljoen euro per jaar.


Een andere aannemelijke verklaring hiervoor is de daling van het geneesmiddelengebruik door de coronapandemie en de lockdowns. Omdat begin dit jaar minder mensen naar de huisarts of het ziekenhuis gingen voor diagnose en behandeling, waren er minder (nieuwe) gebruikers van geneesmiddelen op recept. Daarnaast bleven mensen uiteraard vaker thuis en hielden ze afstand, waardoor ze minder infecties opliepen. Toch hadden wij in het vorige kwartaalbericht weer een stijging voorspeld voor deze kosten, omdat de lockdown in Nederland werd opgeheven. Het patroon van minder eerste uitgiftes van intramurale geneesmiddelen lijkt echter aan te houden.

Raming Zorginstituut coronakosten

Met behulp van declaratiegegevens en door zorgaanbieders en zorgverzekeraars aangeleverde cijfers heeft het Zorginstituut een raming gemaakt van de coronakosten die onder de catastroferegeling vallen. Voor 2021 ramen we deze kosten op 970 miljoen euro (Tabel 2). De catastroferegeling is een regeling in de Zorgverzekeringswet die bepaalt hoe moet worden omgegaan met kosten als gevolg van een catastrofe, in dit geval de coronapandemie. De raming van de coronakosten voor 2021 is gebaseerd op cijfers tot eind juni en gaat uit van een scenario waarin het virus uitdooft en het aantal nieuwe coronagevallen in de tweede helft van het jaar afneemt naar nul. Inmiddels blijkt dat dit scenario te optimistisch was, dus deze raming is zeer voorlopig. De vierde besmettingsgolf, die begin juli 2021 begon, is niet meegenomen in dit scenario. Voor een totaalbeeld van de teruglopende coronakosten hebben we in tabel 2 de kosten van de catastroferegeling en de continuïteitsbijdragen over 2020 en 2021 naast elkaar gezet. Continuïteitsbijdragen zijn tegemoetkomingen in de doorlopende kosten van zorginstellingen, die door een omzetdaling vanwege de verminderde zorgvraag tijdens de virusuitbraak niet gedekt zouden worden. Bijvoorbeeld loonkosten en kosten voor de gebouw. Deze zijn echter geen onderdeel van de catastroferegeling.


In zowel 2020 als 2021 waren de grootste uitgaven binnen de coronakosten die aan de medisch-specialistische zorg (MSZ). In het uitgerekende scenario dalen de kosten voor de MSZ van 1.106 miljoen euro in 2020 naar 857 miljoen euro in 2021. De daling van deze kosten komt enerzijds doordat de ligduur per patiënt is afgenomen en anderzijds doordat er minder patiënten met corona in het ziekenhuis komen. Deze afname in kosten zien we ook terug in de geriatrische revalidatie, het eerstelijnsverblijf en de verpleging en verzorging. In 2020 maakten veel ouderen gebruik van deze zorg. Sinds het eerste kwartaal van 2021 zijn veel ouderen gedeeltelijk of volledig gevaccineerd.

Voor een totaalbeeld van de raming van coronakosten hebben we in tabel 2 de kosten van de catastroferegeling en de continuïteitsbijdragen over 2020 en 2021 naast elkaar gezet. De raming van de coronakosten voor 2021 is gebaseerd op gerealiseerde cijfers tot half oktober en is aangevuld met een herijkte prognose van het RIVM. In deze prognose stijgen de ziekenhuisopnames vanaf oktober 2021, maar blijven onder het niveau van dezelfde maanden in 2020. Dit betekent dat de grote besmettingsgolf die in de herfst van 2021 is begonnen maar deels is meegenomen in dit scenario. Dit maakt deze raming dus zeer voorlopig en waarschijnlijk een onderschatting.

Tabel 2: Catastrofekosten en continuïteitsbijdragen 2020 en 2021 (de bedragen 2020 staan tussen haakjes)

  Direct patiënt-gebonden kosten Meerkosten Totale catastrofe kosten Continuïteits-bijdragen

Medisch-specialistische zorg

393

(491)

464 (614)

857

(1.106)

80

(1.980)

Farmaceutische zorg

0 (0) 0 (13) 0 (13) 0 (23)

Huisartsenzorg (incl. multidisciplinaire zorg)

5 (7) 1 (37) 6 (44) 0 (93)

Verpleging en verzorging

0 (0) 23 (41) 23 (41) 10 (102)

GGZ

0 (0) 0 (26) 0 (26) 9 (67)

Hulpmiddelen

0 (0) 0 (9) 0 (9) 0 (39)

GRZ, ELV & GZSP*

49 (45) 7 (18) 56 (63) 36 (132)

Paramedische zorg

28 (8) 0 (4) 28 (12) 0 (63)

Ziekenvervoer

0 (0) 0 (13) 0 (13) 0 (9)

Mondzorg

0 (0) 0 (8) 0 (8) 0 (42)

Verloskundige zorg

0 (0) 0 (1) 0 (1) 0 (1)

Grensoverschrijdende zorg

0 (0) 0 (0) 0 (0) 0 (0)

Kraamzorg

0 (0) 0 (2) 0 (2) 0 (2)

Diverse overige kosten

0 (0) 0 (1) 0 (1) 0 (8)

Kwaliteitsgelden

0 (0) 0 (0) 0 (0) 0 (0)

Totaal

474 (552) 496 (787) 970 (1.339) 136 (2.560)
*Geriatrische revalidatiezorg, Eerstelijnsverblijf & Geneeskundige zorg voor specifieke patiëntengroepen.

Effect vaccineren te zien in corona-cohortverpleging

Sommige coronapatiënten hebben zorg nodig die thuis niet kan worden geleverd, maar waarvoor ziekenhuisopname onnodig is. Zij kunnen gebruikmaken van corona-cohortverpleging binnen het eerstelijnsverblijf (ELV). Het gaat om patiënten die ontslagen zijn uit het ziekenhuis én om patiënten die instromen vanuit de thuissituatie. Het effect van de vaccinaties op de cohortverpleging zien we vooral in de hogere leeftijdsgroepen door het uitblijven van een kostenstijging tijdens de derde golf. Vanaf eind januari konden thuiswonende 85-plussers hun eerste afspraak voor een coronavaccinatie maken. De kosten van cohortverpleging daalden minder snel bij de 75- tot 85-jarigen, die vanaf halverwege februari hun eerste vaccinatieafspraak konden maken. Dit verschil kan te maken hebben met de snelheid van het vaccineren.
Rond half maart waren er 1,5 miljoen mensen gedeeltelijk of volledig gevaccineerd, dit is ongeveer gelijk aan het aantal 75-plussers in Nederland. Sinds maart is in de laagste drie leeftijdsgroepen een lichte kostenstijging te zien, door de derde golf. Deze stijging is in de twee hoogste leeftijdsgroepen uitgebleven.

Vooral de kosten van de laatste drie à vier maanden zijn nog niet volledig. De verwachting is dat ongeveer 70 tot 90 procent van de declaraties verwerkt zijn.

Paramedische herstelzorg

Sinds 18 juli 2020 wordt paramedische herstelzorg voor mensen met langdurige COVID vergoed uit het basispakket. Tot en met mei 2021 is ongeveer 38 miljoen euro aan paramedische herstelzorg gedeclareerd. In totaal zijn ongeveer 64 duizend mensen behandeld. Zorginstituut Nederland heeft in juni 2021 advies uitgebracht over de voorwaardelijke toelating van paramedische herstelzorg. In dat advies zijn ramingen meegenomen van de kosten voor deze zorg en van het aantal patiënten dat deze zorg nodig heeft. Deze ramingen waren gebaseerd op gegevens tot en met maart 2021. In het meest waarschijnlijke scenario van het advies werden de kosten voor paramedische herstelzorg geraamd op in totaal 44,4 miljoen euro. De tot dusver gedeclareerde kosten zijn in lijn met de geraamde totale kosten van 44,4 miljoen euro.


Van de 38 miljoen euro aan kosten die tot nu toe zijn gedeclareerd onder paramedische herstelzorg bestaat 96% uit fysiotherapie. Figuur 4 toont het aantal paramedische herstelzorg fysiotherapie patiënten die hun behandeling zijn begonnen per maand in de groene lijn en de rode lijn toont de uitstroom. Bij patiënten die hun meest recente behandeling vóór april hebben gehad, gaan we ervan uit dat zij hun behandeling hebben voltooid of gestopt. Daarom weten wij nog niet wat de uitstroom voor april en mei 2021 zal zijn. Ongeveer de helft van de patiënten heeft in mei van dit jaar een behandeling ondergaan, wat betekent dat de meeste patiënten nog steeds in behandeling zijn. Het gemiddeld aantal behandelingen voor paramedische herstelzorg fysiotherapie is 17,5. Dit gemiddelde geldt deels voor patiënten die nog onder behandeling zijn. Sommige patiënten worden doorverwezen voor een tweede behandeltermijn. Ongeveer 3 procent van de fysiotherapie patiënten heeft meer dan de maximale 50 behandelingen gebruikt. Onder deze patiënten is het gemiddelde aantal behandelingen 62.

Langdurige zorg

In de langdurige zorg zien we een kostenstijging van 1.124 miljoen euro (10 procent) over het eerste en tweede kwartaal van 2021, in vergelijking met het dezelfde periode in 2020. Dat lijkt een grote stijging, maar het beeld is vertekend. Door de lockdown werd er vorig jaar minder zorg geleverd, daardoor stijgen de kosten nu relatief veel ten opzichte van 2020. Als we de kosten vergelijken met dezelfde periode in 2019, is er een gemiddelde groei van 3,9 procent per jaar. Verder wordt de stijging van 2021 ten opzichte van 2020 deels veroorzaakt doordat bepaalde GGZ-vormen per 1 januari 2021 vanuit de basisverzekering en de Wmo zijn overgeheveld naar de langdurige zorg, en door loon- en prijsaanpassingen. Zonder de wijzigingen in de GGZ zou er in de langdurige zorg sprake zijn van een kostenstijging van 6,3 procent, in vergelijking met dezelfde periode in 2020.

Tabel 3: Zorguitgaven Wlz (declaraties t/m het derde kwartaal 2019 2020 en 2021), in miljoenen euro's exclusief extra coronakosten en kwaliteitsgelden.

Leveringsvormen langdurige zorg t/m
juni 2019
t/m juni 2020 t/m
juni 2021
Absoluut
verschil t.o.v. 2020
Relatief
verschil t.o.v. 2020

Verblijf in een zorginstelling, waarvan:

9.026

9.259 9.986 727 7,9%
  • Verpleging & Verzorging

5.190

5.336 5.499 162 3,0%
  • Verstandelijk gehandicapten

3.042

3.113 3.286 174 5,6%
  • Lichamelijk gehandicapten

358

361 382 174 5,6%
  • Auditief en visueel gehandicapten

123

127 131 4 3,3%
  • Gesstelijke gezondheidszorg

219

228

590

362

158,8%

  • Overige prestaties verblijf

93

94 99 6 5,9%

Modulair pakket thuis (mpt)

512

515

625

110

21,2%

Volledig pakket thuis (vpt)

366

399 498 99 24,9%

Persoonsgebonden budget (pgb)

1.012

975 1.119 143 14,7%

Overige zorg

113

112 155 43

38,4%

Totaal

11.028

11.261

12.384

1.124

10,0%

% van BBP

1,4%

1,4%

1,5%

   
Bronnen: Declaratiecijfers van de zorgaanbieders verstrekt door de zorgkantoren via Vektis, cijfers PGB van de SVB, cijfers Overige zorg van het CAK.
De uitgaven voor de langdurige zorg tot en met juni 2021 bedragen 1,5 procent van het bruto binnenlands product (bron: Centraal Planbureau).

Opname in instelling trekt nog niet aan

De kosten voor verblijf in een instelling tonen vanaf 2021 een grote stijging op totaalniveau, doordat het GGZ-wonen per 2021 onder de Wlz valt. Zie voor een uitgebreide uitleg de ZorgCijfers Monitor over het eerste kwartaal van 2021. Het CIZ kampt momenteel met langer dan normale wachttijden bij het indicatieproces, doordat het aantal aanvragen voor GGZ-wonen hoger uitvalt dan vooraf verwacht. De
verwachting is daarom dat de kosten nog verder zullen stijgen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gaat hier in de ‘Augustusbrief benutting budgettair kader Wlz’ van 31 augustus 2021 verder op in. De NZa gaat er vanuit dat de kosten voor GGZ-wonen voor 2021 meer dan een miljard euro zullen bedragen.

Als we de kosten voor GGZ-wonen buiten beschouwing laten, stijgen de totale kosten voor verblijf in een zorginstelling met een meer gebruikelijke 3,4 procent. Als hier de loon- en prijsindexatie nog eens van wordt afgetrokken, is er zelfs helemaal geen sprake van een kostenstijging binnen deze sector. Dat komt doordat er in het tweede kwartaal van 2020 door de coronamaatregelen minder opnamen waren. Mensen met een Wlz-indicatie stelden door de maatregelen hun voorgenomen opname in een zorginstelling uit en probeerden de zorg zo lang mogelijk thuis te regelen met behulp van mpt, vpt, pgb en mantelzorg. Dit verklaart mede de stijging in kosten voor mpt, vpt en pgb. Dezelfde trend zet door in het tweede kwartaal van 2021: mensen blijven vaak gebruikmaken van de zorg thuis en gaan nog niet naar een instelling.

Door de lockdown vonden vorig jaar bovendien weinig tot geen groepsactiviteiten plaats. Dit heeft er bijvoorbeeld binnen het mpt voor gezorgd dat er deels andere vormen van zorg geleverd werden, met name persoonlijke verzorging. We zien nu in onderliggende cijfers dat het aantal groepsactiviteiten weer richting het niveau van vóór corona gaat. Maar we zien nog geen afname in andere vormen van mptzorg.
Dit leidt tot een forse stijging in de totale kosten voor mpt.

Inhaalzorg zichtbaar bij de mondzorg

De categorie ‘overige zorg’ in tabel 3 beslaat onder andere de mondzorg. De mondzorg is grotendeels verantwoordelijk voor de stijging van 38,4 procent. Tijdens de lockdown in het tweede kwartaal van 2020 waren de mondzorgpraktijken gesloten, waardoor de kosten toen erg laag uitvielen. De tandartsen zijn weer geopend en leveren nu aanzienlijk meer zorg dan vorig jaar, waardoor de kosten nu sterk stijgen.

Over het kwartaalbericht en werkwijze

De ZorgCijfers Monitor is een uitgave van Zorginstituut Nederland. Het Zorginstituut is onder andere verantwoordelijk voor het beheer van het Zorgverzekeringsfonds en het Fonds langdurige zorg, waaruit de betalingen aan zorgverzekeraars, zorgkantoren en zorginstellingen worden gedaan. Het Zorginstituut ontvangt de kwartaalstaten en declaratiegegevens van verzekerde zorg via zorgverzekeraars en zorgkantoren. Deze financiële datastromen worden geanalyseerd met gebruikmaking van de brede zorginhoudelijke kennis van het gezondheidszorgstelstel binnen het Zorginstituut. Zo leveren we een bijdrage aan het beter zichtbaar maken van kostenontwikkelingen in de zorg. Daarnaast bieden deze analyses aanknopingspunten voor het ontwikkelen en evalueren van beleid.

In de ZorgCijfers Monitor baseert het Zorginstituut zich op cijfers van zorgverzekeraars (basispakket) en zorgkantoren (langdurige zorg). Zorgverzekeraars en zorgkantoren hanteren verschillende methodieken. Dit lichten we hieronder kort toe.

Basispakket: zorgverzekeraars rapporteren elk kwartaal aan het Zorginstituut de verwachte jaarlijkse zorguitgaven voor het basispakket. Zij rapporteren hierbij de te verwachten kosten (ramingen) en de gedeclareerde kosten. Binnen de basisverzekering kunnen verzekeraars drie jaar lang ramingen rapporteren voor een bepaald jaar. Omdat het tempo waarmee verschillende zorgaanbieders hun declaraties indienen varieert, volgt pas na een doorlooptijd van drie jaar de definitieve vaststelling van zorguitgaven voor één bepaald jaar.
Langdurige zorg: in tegenstelling tot de ramingen van de verzekeraars richt de methodiek van de zorgkantoren zich uitsluitend op het kwartaal waarop de cijfers betrekking hebben. De analyse van de cijfers voor langdurige zorg beperkt zich daarom in deze ZorgCijfers Monitor tot een vergelijking van de kosten en het zorggebruik tot en met het vierde kwartaal van 2021 met die in dezelfde periode van 2020.

Verantwoording

Alle gerapporteerde bedragen zijn voorlopige cijfers en kunnen nog worden bijgesteld. In deze ZorgCijfers Monitor worden bedragen voornamelijk afgerond op miljoenen euro’s en procentuele veranderingen op één decimaal, tenzij meer detaillering in de toelichting noodzakelijk is. Hierdoor kunnen kleine afwijkingen optreden tussen de weergegeven bedragen en de veranderingen.

Eerdere publicaties van de ZorgCijfers Monitor van Zorginstituut Nederland over de ontwikkeling van de zorgkosten kunt u vinden op Zorgcijfersdatabank.

Colofon

Dit is een uitgave van:
Zorginstituut Nederland
Postbus 320
1110 AH Diemen
www.zorginstituutnederland.nl

Blijf op de hoogte van alle updates en meld u aan voor de nieuwsbrief van Zorgcijfersdatabank.

Voetnoten

  1. Deze rapportage kan niet een-op-een worden gebruikt voor een vergelijking met de groei in het Hoofdlijnenakkoord Medisch specialistische zorg (HLA-MSZ) 2019-2022. De groei die in het HLA is afgesproken is exclusief indexatie voor loon- en prijsbijstellingen. De cijfers in deze rapportage zijn inclusief. Daarnaast verschilt de scope: in deze rapportage vallen de kosten van de trombosediensten en eerstelijnsdiagnostiek door huisartsenlabs onder de rubriek MSZ, terwijl deze kosten buiten de scope van het HLA-MSZ vallen.
  2. Geneesmiddelen die op recept kunnen worden opgehaald bij de apotheker, noemen we extramurale geneesmiddelen. Deze vallen onder de farmaceutische zorg. Geneesmiddelen die onderdeel zijn van een behandeling in het ziekenhuis, noemen we intramurale geneesmiddelen. Deze zijn onderdeel van de medisch-specialistische zorg en vallen dus niet onder de farmaceutische zorg.

Bron: Foto: Hollandse Hoogte/ANP
Geactualiseerd op 14 oktober 2024